Havo, Hoofdstuk 1, Opdracht 10, 12, 14, 15, 16, 18, 19, 20

10 Gesprek 1:
Anne: Je te vois quand?
Ronald: Ce soir?
Anne: D’accord. Et on se voit où?
Ronald: Devant le cinéma, avenue de
Clichy?
Anne: Oui, d’accord. A quelle heure?
Ronald: A huit heures?
Anne: Oui, d’accord. Donc, à huit heures
devant le cinéma, avenue de Clichy.
Ronald: A ce soir.
Gesprek 2:
Anne: Je te vois quand?
Ronald: Demain soir?
Anne: D’accord. Et on se voit où?
Ronald: Sous la Tour Eiffel?
Anne: Oui, d’accord. A quelle heure?
Ronald: A huit heures et demie?
Anne: Oui, d’accord. Donc, à huit heures et
demie sous la Tour Eiffel.
Ronald: A demain soir.
Gesprek 3:
Anne: Je te vois quand?
Ronald: Samedi après-midi?
Anne: D’accord. Et on se voit où?
Ronald: Au Jardin des Tuileries, au salon de
thé?
Anne: Oui, d’accord. A quelle heure?
Ronald: A trois heures?
Anne: Oui, d’accord. Donc, à trois heures
au Jardin des Tuileries, au salon de
thé.
Ronald: A samedi après-midi.
Gesprek 4:
Anne: Je te vois quand?
Ronald: Dimanche matin?
Anne: D’accord. Et on se voit où?
Ronald: Au café La Rotonde, boulevard
Montparnasse?
Anne: Oui, d’accord. A quelle heure?
Ronald: A dix heures?
Anne: Oui, d’accord. Donc, à dix heures au
café La Rotonde, boulevard
Montparnasse.
Ronald: A dimanche matin.

12
A
a 2
b 1
c 5
d -
e 4
f 3

B Voorbeeld:
1 Cet objet sert à envoyer des messages.
2 Avec cet objet on peut prendre rendezvous
avec un copain.
3 On peut utiliser cet objet pour écrire des
textes.

14 Voorbeeld:
Chère Karelle,
Je viendrai à Paris vendredi 3 octobre.
Je resterai jusqu’à dimanche soir.
Je voudrais te rencontrer.
Tu veux me répondre vite?
Voici le numéro de mon portable:
(06) 46 57 83 42.
Amitiés,
...

15
1 mensen
2 flatgebouw
3 spel
4 laatste
5 Iedereen
6 uur
7 Zo
8 Als
9 ontvangen
10 dinsdag
11 samen
12 trots
13 vooral
14 bijna
15 trap
16 helpen
17 of
18 straat

16
A 1
a B
b B
c A
d A
e A
f B
g B
2 B
3 B
4 a In Lyon.
b De bewoners van een flatgebouw op
de place Gailleton.
c Intranet aanleggen voor alle bewoners
van een flatgebouw.
d De bewoners hadden er genoeg van
elkaar niet te kennen.
B
1
a A
b B
c A
d A
e B
f B
g A
h B
i A
j A
k B
l B
m A
2 a Samen spelletjes spelen.
b Nieuwtjes uitwisselen.
c Problemen van bewoners helpen
oplossen.
3 a Er komt een monteur, als zij niet thuis
is.
b Ze heeft een oproep op het intranet
geplaatst.
c Ja, want François (van de zesde étage)
zal de deur voor de monteur
opendoen.
4 B

18
A
a 5
b 2
c 4
d 1
e 6
f 3
B 1 B

19
1 Wanneer zie ik je?
2 Vanmiddag kan ik niet.
3 Ik bel je vanavond bij jou thuis.
4 Waar zien we elkaar?
5 Zaterdag om twee uur, in de Jardin du
Luxembourg?
6 Heb jij Ronald al gezien?
7 Ja, ik heb hem gezien, maar ik heb hem niet
gesproken.
8 Ik zou je graag willen ontmoeten.
9 Kun je me het nummer van je mobieltje
geven?
10 Dit voorwerp dient om met iemand te
praten.
11 Men kan dit voorwerp gebruiken om
berichten te versturen.
12 Met dit voorwerp kan men een afspraak
maken met een vriend.
20 1 het zout
2 er genoeg van hebben
3 de buurman
4 het netwerk
5 sindsdien
6 meedelen
7 het nieuws
8 volgen
9 oplossen
10 de vaatwasmachine
11 kapotgaan
12 de technicus, de monteur
13 regelen
14 aanraken
15 de vrouw
16 sterven