frans-antwoorden.nl
Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.
Zoeken
 
 

Geef resultaten weer als:
 


Rechercher Geavanceerd zoeken


Hoofdstuk 11 Opdracht 01 t/m 27

Ga naar beneden

Hoofdstuk 11 Opdracht 01 t/m 27 Empty Hoofdstuk 11 Opdracht 01 t/m 27

Bericht  SoepVanDeDag za feb 18, 2012 12:10 pm

1 1 Een Nederlandse klas komt op bezoek bij
een Franse school. De Franse klas bezoekt de
Nederlandse school.
2 Ze maken een tochtje met een rondvaartboot op de Seine.
3 Een wassenbeeldenmuseum.
4 C
5 Zo komen de leerlingen in contact met een andere taal en cultuur.


2 A 1 A
2 C
3 C
4 B
5 A
6 B
7 C
B 1 Leerlingen van een Nederlandse partnerschool komen een week in Franconville doorbrengen.
2 Elk jaar komen leerlingen van deze school een week in Franconville doorbrengen.
3 Ze deelt papieren uit met het programma en de namenlijst.
4 a De Nederlandse leerlingen in te delen bij Franse gastgezinnen.
b Nienke, omdat ze allergisch voor katten is.
Jonathan, omdat hij geen varkensvlees eet.
c Ze heeft Nienke niet bij Lisa, maar bij Marion geplaatst. En Jonathan bij Omar thuis.
5 Ze zijn in het Frans geschreven en er zit een foto bij.
6 a Correspondante.
b Correspondentievriendin.
c Nienke
7 a Tu as vu Nienke?
b Heb je Nienke gezien?


3 A 1 B
2 C
3 B
4 C
5 A
6 C
7 B
8 C
9 B
B 1 Zondagavond.
2 Hij stapt als eerste uit de bus.
3 Ze vindt de Nederlanders groot.
4 Ze hoopt dat ze het goed zal kunnen vinden met Ellen.
5 Welkom in Franconville.
6 Heb je een goede reis gehad?
7 Wil je langzamer praten, alsjeblieft?
8 Ze heeft er niets van begrepen.
9 Een dagje in Parijs doorbrengen.
10 Een tochtje met een rondvaartboot maken en naar het musée Grévin.
11 Het is mooi weer.
12 Omar kan heel goed met Nienke opschieten, de correspondentievriendin van Marion.


4 De juiste zinnen zijn 1, 3, 5 en 7.


5 1 Plotseling zoekt Nienke overal.
2 Misschien heeft iemand hem gevonden.
3 Ah, nee, het spijt me. We hebben niets gevonden.
4 Zijn jullie er zeker van dat jullie hem hier zijn verloren, die walkman?
5 Dat gebeurt hier soms, weet u.
6 Kan uw vriendin niet praten?
7 Jawel, maar ze is Nederlands.
8 En denken jullie (denkt u) dat iemand die walkman gestolen heeft?
9 U geeft dit aan de verzekering.
10 Dat is alles wat ik voor u kan doen.


6 A 1 le, la, l’ of les.
2 Altijd vóór de persoonsvorm.
3 Vóór het hulpwerkwoord.
B 1 Madame Brunel la cherche.
Mevrouw Brunel zoekt haar.
2 Tu l’invites?
Nodig jij hem uit?
3 Marion et Cédric l’achètent.
Marion en Cédric kopen hem.
4 Vous ne les voyez pas?
Zien jullie hen niet?
5 Lisa l’a vu.
Lisa heeft hem gezien.
6 Je l’ai aidé.
Ik heb hem geholpen.
7 Vous ne l’avez pas trouvé?
Heeft u hem niet gevonden?
8 Nienke l’a dit.
Nienke heeft hem gezegd.7 1 Voilà Nienke. Tu la vois?
2 Voilà le train. Tu le prends?
3 Voilà ta mère. Tu l’aides?
4 Voilà tes amis. Tu les écoutes?
5 C’est un bon film. Tu l’as vu?
6 Non, je vais le regarder ce soir.
7 Voilà Marion. Tu l’attends?


8 B 1 vas
2 sais
3 sommes allés
4 savions
5 irez
6 allait
7 sont allées
8 ont su


10 1 mettre, vol, endroit
2 prénom, voyage, amie
3 prudent, sûr, assuré
4 échange, boire, sait
5 voler, arriver, lieu
6 heure, tampon, enfin
7 aider, musée, savoir
8 assurance, disparu

Het woord is: déposition. Dit betekent: verklaring.


12 1 La quoi? / Qu’est-ce que ça veut dire?
2 Vous voulez parler plus lentement, s’il vous plaît?
3 Vous voulez répéter?
4 Ça s’appelle comment?
5 Ça s’appelle comment?


13
Gesprek 1:

Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon portable.
L’agent: Vous l’avez perdu où?
Le touriste: Au musée. Je suis sûr que c’est un vol!
L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît?
Le touriste: Van Heemst, Adriaan. L’agent: Vous voulez épeler?
Le touriste: V-a-n H-e-e-m-s-t. Et mon prénom, c’est A-d-r-i-a-a-n.
L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date.
Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui?
L’agent: C’est le premier septembre.
Gesprek 2:

Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon porte-monnaie.
L’agent: Vous l’avez perdu où?
Le touriste: Au parc. Je suis sûr que c’est un vol!
L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît?
Le touriste: Willemsen, Cees. L’agent: Vous voulez épeler?
Le touriste: W-i-l-l-e-m-s-e-n. Et mon prénom, c’est
C-e-e-s.
L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date.
Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui?
L’agent: C’est le quinze juillet.

Gesprek 3:

Le touriste: Bonjour, monsieur. J’ai perdu mon ordinateur portable.
L’agent: Vous l’avez perdu où?
Le touriste: Au café. Je suis sûr que c’est un vol!
L’agent: Alors, votre nom et prénom, s’il vous plaît?
Le touriste: Koets, Fred. L’agent: Vous voulez épeler?
Le touriste: K-o-e-t-s. Et mon prénom, c’est F-r-e-d.
L’agent: Bon. Vous écrivez ici votre adresse. Et là, la date.
Le touriste: C’est quelle date aujourd’hui?
L’agent: C’est le vingt et un juin.


16
Voorbeeld:

Arnhem, le 26 mai 20.. Chers amis,
Je suis bien rentré. Le voyage était marrant. Nous avons regardé des films vidéo dans le bus.
Merci beaucoup pour mon séjour chez vous! Vous étiez très sympathiques. J’ai eu un bon séjour! Quand je suis rentré, j’ai vu que je n’avais plus mon walkman.
Je l’ai peut-être laissé chez vous. Vous l’avez trouvé? Mais peut-être, je l’ai oublié au collège. Aurélien veut regarder au collège pour moi?
Merci beaucoup et au revoir!

Amitiés, Marcel18 1 Ik ben mijn walkman kwijt.
2 Waar heb je hem verloren?
3 Hebben jullie hem niet gevonden?
4 Nee, we hebben hem niet gezien.
5 Misschien dat iemand hem heeft gevonden.
6 Het is misschien een diefstal.
7 Dat gebeurt hier soms, weet u.
8 Mijn vriendin is niet Frans, daarom help ik haar.
9 Waar is Marion? Zien jullie (Ziet u) haar?
10 Waar zijn Omar en Cédric? Ik wacht op hen!


19 1 uitdelen
2 want
3 het varkensvlees
4 hij heeft geschreven
5 plakken
6 bovenaan / boven aan
7 de correspondentievriend(in)
8 uitroepen
9 het goed kunnen vinden
10 Heb je een goede reis gehad?
11 glimlachen
12 begrijpen
13 het tochtje
14 een sfeer
15 bijzonder
16 een man


21
De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5.


22 1 A
2 C
3 D
4 B
5 C
6 A
23 1 Jasper is blij in Parijs te zijn.
2 Daar zijn maar een paar lijnen.
3 Van Les Halles naar de Rue Montmartre.
4 Richting Porte de Clignancourt tot aan Strasbourg-Saint-Denis. Daar overstappen in de richting Pont de Sèvres tot metrostation Rue Montmartre.
5 Een snelle metro die tot in de voorsteden komt.
6 Met dikkere lijnen.
7 Van de Rue Montmartre naar het Gare du
Nord en vervolgens naar Franconville.
8 Richting Mairie de Montreuil met lijn 9.
Overstappen in Strasbourg-Saint-Denis en dan richting Porte de Clignancourt tot het Gare du Nord.


26
Voorbeeld:

Cher Christian,

Mercredi tu viendras à Paris. Tu arriveras à la Gare de Lyon. Pour venir chez moi, tu devras prendre le métro. Tu prends la ligne 1, direction Pont de Neuilly, jusqu’à Concorde. Là, tu changes et tu prends la direction Mairie d’Issy. C’est la ligne 12. Tu descends à la station Vaugirard.
Si tu sors de la station de métro, tu prends la première rue à gauche et puis la deuxième à droite. J’habite numéro 19, au quatrième étage.
Si tu veux, on pourra aller visiter le Louvre?!

Amitiés, Mireille


27 1 Ik ben blij in Parijs te zijn.
2 Ik interesseer me vooral voor de metro.
3 In Parijs is het ingewikkelder dan in
Amsterdam.
4 Wat moet je het doen om naar het Gare de
Lyon te gaan?
5 We nemen eerst de richting Porte de la
Chapelle.
6 We stappen over op het station Concorde.
7 Daar nemen we de richting Château de
Vincennes tot aan het Gare de Lyon.
8 De RER ie een metro die sneller en verder gaat.
SoepVanDeDag
SoepVanDeDag
Admin

Aantal berichten : 290
Registratiedatum : 02-10-10
Leeftijd : 28
Woonplaats : Noord-Holland

Terug naar boven Ga naar beneden

Terug naar boven

- Soortgelijke onderwerpen

 
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum